Vroegmoderne Tijd
periode 1500-1800
Na de middeleeuwen en de verschuiving van de macht van het Land van Cuijk naar Grave kan worden gezegd dat het dorp Cuijk een rustige en relatief welvarende tijd kende. Cuijk was in de vroegmoderne tijd een levendig dorp aan de oevers van een nog levendigere rivier. Door de eeuwen heen bracht de Maas het dorp veel profijt, maar ook veel moeilijkheden. Profijt had men van bijvoorbeeld de Maastollen die werden geheven op langsvarende schepen en visserij. Deze tollen moeten worden gezien als een vorm van belasting, om over de rivier te mogen varen. Moeilijkheden waren er in de vorm van overstromingen of hoge waterstanden. De bebouwing die direct aan de oevers van de Maas begon, was erg kwetsbaar voor het wassende water. Meer dan eens sloeg het water funderingen van naastgelegen gebouwen weg. Of dit nu een Romeins castellum, een Middeleeuwse burcht, of een vroegmoderne kerk was, dat maakte niks uit. De strijd tegen het water was door de geschiedenis heen aanwezig en zou Cuijk ook in de vroegmoderne tijd niet sparen. Door middel van de Beerse Overlaat probeerde men de hoogwaterstanden van de Maas zo goed mogelijk op te vangen door gereguleerde overstromingen, die voor de boeren grote problemen opleverden.
De bewoning van Cuijk en het omringende gebied bleef tussen 1500 en 1800 vrij constant en groeide zelfs gestaag. De mensen in deze regio leefden vooral van veeteelt en landbouw. De rust in de zestiende en deels zeventiende eeuw was voornamelijk te danken aan het feit dat directe oorlogshandelingen vrijwel geheel aan Cuijk voorbij zijn gegaan. Invloed van de oorlog was echter wel merkbaar in de regio. Legers plunderden de dorpen, veestapels werden gevorderd in naam van het leger en ook de belastingen gingen omhoog ten behoeve van de oorlog. Voornamelijk in de zeventiende eeuw hadden oorlogen tussen Spanje, Frankrijk en de Republiek hun weerslag op grote delen van het huidige Nederland, waaronder ook het Land van Cuijk. Aan het einde van de Tachtigjarige Oorlog moesten de katholieken hun kerken afstaan aan de gereformeerden. Een tijdlang hadden de Cuijkse en Hapse katholieken toen een schuilkerk in Oeffelt (dat niet onder het regime van de Staten-Generaal viel).
Invloed van buitenlandse legers en ideeën werd pas echt duidelijk voelbaar ten tijde van de Franse Revolutie aan het eind van de achttiende eeuw. De Fransen belegerden Venlo, Roermond en kregen ook de opdracht datzelfde te doen met Grave. Om deze belegering te kunnen doen, haalden zij hun voorraden van het omliggende platteland. In dit geval wil dat dus zeggen: de dorpen en landerijen rondom Cuijk. Landbouw en veestapel hadden onder deze belegering te lijden en de bewoners hadden een zware tijd voor de boeg. De ideeën van de revolutie wilden de Fransen niet perse verspreiden, maar toch kregen zij voet aan de grond in Cuijk. Voor de katholieken had de Franse bezetting wel het voordeel dat zij hun kerken terugkregen waaruit zij waren verbannen toen Brabant bij de (protestantse) Republiek werd gevoegd.
Uitbreiding van de dorpen op de landkaart gebeurde ook in de vroegmoderne periode. Er verscheen een nieuwe naam op de kaart: Fianen. Destijds een gehucht, nu het dorp Vianen. Het dorp ontstond op de heidegronden tussen Cuijk en Beers en bestond in het vroege begin als het gehucht Heeswijk. Armen uit Cuijk en omgeving kregen in de achttiende eeuw stukjes grond van de gemeente waarop zij mochten wonen en kleinschalige landbouw mochten verrichten. Door deze ontginningen van de gronden rondom de al bestaande dorpen ontstond uiteindelijk de gemeenschap Vianen. Uitbreiding en legalisering van het dorp zouden in de daaropvolgende eeuwen geschieden.
Samenvattend waren Cuijk en de kerkdorpen in de vroegmoderne periode dorpen van gemiddelde grootte en ging het hen redelijk voor de wind. Toch was het voor een gemiddeld gezin in deze periode sowieso een klus om het hoofd boven water te houden. Maar door hard werken in bijvoorbeeld de landbouw of veeteelt, wat in de regio rond Cuijk veel gebeurde, kon men prima overleven.