Ooit waren ze naast en tussen ons…

De rafelrand van de maatschappij

Joden passen in geen enkel cliché, er waren altijd rijke en arme joden, socialisten en kapitalisten, met veel en met weinig invloed, apologeten van Israël en critici van Israël, enz. Een ding lijken ze gemeen te hebben, van af hun allereerste verschijnen in Nederland (en elders) zijn ze vaak de kop van jut geweest.

Ludo Abicht schrijft in de inleiding van zijn boek ‘Geschiedenis van de joden in de Lage Landen’: “…want als er mensen zijn die weten hoe het voelt om vreemdeling te zijn en daarvoor vervolgd te worden, dan zijn zij het wel.”

Ook in Cuijk had de Duitse bezetting rampzalige gevolgen voor de joden. Met een reeks van administratieve maatregelen zorgden de Duitsers ervoor dat de joden geïsoleerd raakten, ze werden ‘losgeweekt’ van de maatschappij. Eenmaal uitgesloten waren ze klaar voor deportatie en gaskamer. Na de oorlog bleek de joodse bevolking gedecimeerd.

De joodse gemeenschap in Cuijk is nooit groot geweest, zelden meer dan dertig. Mei 1940 waren het er 21; 19 leden van vier families. Twee gezinnen Cohen, twee families Andriesse en het uit Düsseldorf gevluchte echtpaar Cohen Defries. Pa Cohen had een slagerij in de Maasstraat, een van zijn zoons (Bram) woonde met zijn vrouw en twee kinderen in een huis voor de synagoge. De families Andriesse woonden in de Parallelweg en op de Zandberg.

Volljuden

Een van de eerste administratieve maatregelen van de Duitsers was het herkenbaar maken van de joden. In 1941 moeten de burgemeesters van de Nederlandse gemeenten de aldaar verblijvende joden bekend maken. Burgemeester van de Mortel meldt 17 Cuijkse ‘Volljuden’ aan bij de Rijksinspectie voor de bevolkingsregisters in Den Haag. Minder dan de 21 bij aanvang van de oorlog omdat een persoon inmiddels is overleden en er drie verhuisd zijn naar andere gemeenten. Zij komen alle drie in Auschwitz om het leven.

De joden wordt het leven zuur gemaakt; feestdagen zijn verboden, de synagoge wordt gesloten en van af mei 1942 dragen ze de gele Davidsster. Niet lang daarna worden de eerste joden weggevoerd. Hugo Andriesse, Simon Cohen, Gertruij Cohen, Cientje Cohen, David Cohen en Benjamin Cohen zullen nooit meer terugkeren. Allen komen in de vernietigingskampen om het leven.

Na deze deportatie duiken een zevental Cuijkse joden onder. Elkam Andriesse vindt met vrouw en dochter een veilig onderkomen bij de familie Smits in Vianen. Daar delen zij een zolderkamer met twee andere, niet Cuijkse joden. Een van deze twee is overleden aan een hersenvliesontsteking en begraven in de tuin van de familie Smits. Boven het graf werd een bloementuin aangelegd voor zijn zoontje Antoon. Hij zorgde ervoor dat het tuintje er altijd netjes bijlag. Tot aan het eind van de oorlog bleven ze daar ondergedoken.

Bram Cohen vond met zijn gezin onderdak in Siebengewald. Eenmaal ontdekt wordt het gezin gesplitst. Dochter Margaretha blijft in Siebengewald, zoon Jaap komt als ‘Rotterdamse Jantje’ in Afferden terecht en de ouders uiteindelijk in Eindhoven, waar zij tot het einde van de oorlog blijven.

De vier achtergebleven joden in Cuijk zijn hoogbejaard. Henriëtte Cohen Defries overlijdt in Vught en Sara Cohen Soesman, Henriëtte Andriesse van Baren en Jacob Andriesse in Sobibor. Nog voor het einde van de oorlog waren er in Cuijk geen joden meer.

Na de oorlog

14 Februari 1947 wordt de Israëlitische Gemeenschap Cuijk opgeheven door de Centrale Commissie van algemene zaken. Later zal de Cuijkse Gemeenschap overgaan naar de Joodse Gemeenschap van Oss.

Harrie Smits uit Vianen kreeg op 15 mei 1969 de erepenning van Cuijk en St Agatha voor zijn hulp aan de joodse onderduikers. In het bos Westerweel in Israël is ter ere van Harrie Smits een boom geplant die nooit gekapt mag worden.

In 1985 is er voor de overleden Cuijkse joden een monument opgericht, als stille getuige van het feit dat zij ooit naast en tussen ons waren.

Tekst gebaseerd op de brochure ‘…omdat zij jood waren’. Uitgegeven door de werkgroep ‘Herdenking en Bezinning 1940 – 1945’. Cuijk, april 1985