De Calvarie Kapel in Cuijk

Architecten creëren ruimte (binnen) en laten bouwwerken achter die de ruimte (buiten) vormen, in goed Nederlands ‘Raumgestaltung’. Wat men nu precies onder architectuur moet verstaan, blijft een nijpende vraag. Vooral de expressieve waarde geeft nogaleens aanleiding tot discussie. Soms beseft men niet eens dat een gebouw door een (beroemde) architect ontworpen is. Het Rijksmuseum en het Centraal Station Amsterdam, makkelijk, Pierre Cuypers. Maar Cuypers heeft ook een gebouw in Cuijk staan, de Calvariekapel op het oude katholieke kerkhof – bij de Beeldentuin, achter het gebouw van de FAD.

Pierre Cuypers wordt tegenwoordig gezien als een van de invloedrijkste moderne architecten, maar werd ooit beschuldigd ‘namaakgotiek’ te ontwerpen. De protestantse koning Willem I weigerde in 1885 zelfs aanwezig te zijn bij de opening van het Rijksmuseum, het gebouw van Cuypers was te rooms. De laatste decennia is de kritiek op Cuypers verstomd. Het Rijksmuseum is nu dan ook, na een eindeloze verbouwing, weer zo veel mogelijk in oude luister hersteld.

Cuypers profiteerde van het katholieke reveil in de tweede helft van de negentiende eeuw. De onderdrukte roomsen begonnen weer kerken te bouwen; tussen 1850 en 1920 werden er 800 gebouwd, waarvan Cuypers zo’n 10 procent voor zijn rekening nam.

Ook Cuijk had bijna een (nieuwe) kerk van Cuypers. Hij heeft tekeningen gemaakt voor de restauratie en uitbreiding van de oude kerk en zelfs een tekening voor de nieuwe kerk. De opdracht voor een nieuwe kerk (Sint Martinus) ging uiteindelijk naar Casper Franssen, een leerling van Cuypers.

Calvariekapel Cuijk

Wel vinden we op het oude katholieke kerkhof een gebouw van zijn hand, de Calvarie Kapel uit 1898 in neogotische stijl. De kerkhofkapel ligt in het verlengde van de centrale as van het kerkhof en behoort zonder meer tot de fraaiste calvariekapellen in Nederland. Het is gaaf bewaard gebleven en een zeldzaam voorbeeld van de latere periode van het werk van de bouwmeester Cuypers.

Een ‘calvarie’ is een geschilderde of gebeeldhouwde groep die Christus aan het kruis voorstelt met Maria en Johannes aan weerskanten.

Calvariekapel Cuijk

Het interieur bevat een retabel met calvariegroep, aangevuld met de beelden van Elisabeth van Thüringen en Petrus, de patroonheiligen van de schenkers.

De kapel is namelijk een schenking van Maria (Elisabeth) Tummers en Petrus de Hamer.

Aan de achterzijde van de kapel bevinden zich de grafstenen van het echtpaar alsook een gedenksteen met een latijnse tekst. In het nederlands vertaald staat er: ‘Uit een milde gift van Maria Elisabeth Tummers, weduwe van Petrus de Hamer. Anno 1898’.

24 juli 1821; Theodoor Antoon Postulart, chirurgijn en vroedmeester, schrijft een brief aan de Schout van de gemeente Cuijk en St Agatha. Daarin verklaart hij een zwanger meisje, met de naam Maria Gertrudis Tummers, in zijn huis te hebben opgenomen. En twee dagen later doet hij aangifte van de geboorte van Maria Elisabeth Tummers, dochter van Maria Gertrudis. Vader onbekend, roepnaam van het meisje wordt Betje.

Betje groeit op in Cuijk. Als vijftien jarige komt ze in dienst van Catharina van Zwam die een winkel dreef in ‘duizend-en-een-artikelen’. Betje trouwt in 1865 met Petrus de Hamer, koperslager van beroep. Het echtpaar bouwt  in de loop van de tijd een groot vermogen op. De koperslagerij liep goed, Betje was voor het huwelijk al eigenaresse van een stuk grond en een ondernemende en zakelijke vrouw. Petrus was bovendien huisjesmelker en ze waren de enige erfgenamen van Catharina van Zwam. Een deel van hun bezittingen (onder meer 32 huizen) zijn waarschijnlijk van haar afkomstig.

Na de dood van Petrus kreeg Betje het levenslange vruchtgebruik van zijn nalatenschap. De koperslagerij en loodgietersbedrijf doet ze in 1895 over aan haar trouwe knecht Marinus Moors. Deze verplaatst het bedrijf in 1909 naar de Grotestraat – de latere bakkerij Moors.

7 mei 1910; Betje overlijdt op 89 jarige leeftijd. Ze wordt net als haar man Petrus te ruste gelegd onder de kapel die ze zelf heeft opgericht. Een kapel die volgens de Echo van augustus 1898 zijn gelijke niet kent: ‘Het geheele monument is van dien aard, dat men, hier te lande althans, zelden een grafkapel zal vinden, die de onze in grootte en artistieke waarde evenaart’.

Gaat dat zien…..