Maastollen
Tot op de dag van vandaag is de Maas een belangrijke vaarroute en handelsverbinding. Ook nu is er nog volop scheepvaartverkeer; vrachtverkeer via het water is goedkoop en de rivier verbindt nu eenmaal grote verstedelijkte- en industriegebieden. En waar vervoer is valt geld te verdienen, tegenwoordig via tolkastjes en stickers achter de voorruit van je auto, vroeger gewoon via handje ophouden: stoppen en betalen.
Voor de Romeinen was de Maas al een belangrijke aan- en afvoerweg maar zij kenden geen riviertollen.
In de middeleeuwen maakte de handel te water in Oost-Brabant voornamelijk van deze rivier gebruik. Al zeer vroeg bestonden tollen in de Germaanse landen, zoals blijkt uit een oorkonde uit 499 waarin een klooster vrijdom van tollen wordt verleend. De abdijen van Stavelot en Malmedy bezitten oorkondes uit 814 waarin staat dat de kloosterlingen geen tol verschuldigd zijn op de Rijn en de Maas.
In het Hertogdom Brabant werd het handelsverkeer over de wegen belast met de Grote Zwijgende Landtol. Deze werd geheven over alle verkeer dat over Brabants grondgebied ging. Daar stond tegenover: bescherming van de handelaren en onderhoud van de wegen. In de praktijk kwam daar echter niet veel van terecht, dus was het in feite pure belasting.
Maar ook de goederen die de voerlieden over de Maas verscheepten werden belast. De schippers waren gedwongen zowel stroomopwaarts als -afwaarts in plaatsen als Cuijk, Grave, Lith, Gennep, Megen, Batenburg en Venlo aan te leggen, om watertollen te voldoen. Behalve deze vaste tollen bestonden er ook een aantal markttollen langs de Maas. Deze markttollen werden alleen bij gelegenheid van jaarmarkten geheven, dus gedurende vaste perioden in verschillende tijden van het jaar:
te Gennep: eenmaal per jaar gedurende drie weken, te Cuijk: tweemaal per jaar gedurende veertien dagen, te Grave: tweemaal per jaar gedurende veertien dagen, te Batenburg: driemaal per jaar gedurende zes weken en drie dagen, te Megen: driemaal per jaar gedurende negen dagen
Tollen dienden in het verleden dikwijls als onderpand bij het sluiten van leningen. Middeleeuwse vorsten hadden nogal eens geld nodig voor hun hofhouding en oorlogen. Geldgebrek probeerden ze via verpanding op te lossen. Mogelijk hebben de Heren van Cuyk al in de 11e en 12e eeuw tolrechten, verkregen via pandschap, op de Maas gehad.
Deze opbrengsten waren niet gering, er werd dus angstvallig gewaakt over het bezit van de watertolheffing. De pandhouder(s) probeerden via hoge tarieven zo veel mogelijk winst te maken. Er zijn dan ook voortdurend conflicten over de hoogte van de tolheffing, met de daarbijbehorende ruzies, gijzelingen en gewapende strijd.
Omstreeks 1525 is op bevel van heer Karel II de Cuijkse Maastol te Cuijk overgebracht naar Grave. Daarmee verdween de tol niet, het werd alleen op een andere plek geïnd.
Is er sindsdien iets veranderd? Misschien de naam: sluisgeld, havengeld, liggeld, meergeld enz.. De middeleeuwers hadden er al moeite mee en er is zelfs een legende waarin de romein Silvius Brabo met geweld een einde maakt aan de tolheffing op de Schelde door de reus Druon Antigoon.
Ach ja, het ideaal van het vrije verkeer......
Met dank aan: M.P.J. van den Brand "Over de Cuykse Maastol en enkele Cuykse leenverhoudingen in de Middeleeuwen"