de Botermijn
Wie vandaag de dag melk, kaas of boter nodig heeft, gaat naar de supermarkt waar alles overzichtelijk in de koeling staat. Direkt van de boer afnemen gebeurt nauwelijks meer. Dat was eind negentiende eeuw wel anders, kopen bij de boer was toen heel gewoon.
De boeren in het land van Cuijk produceerden melk voor particulieren en wat overbleef werd op de boerderij verwerkt tot boter. Die boter werd verkocht aan rondtrekkende handelaren, ging naar de markt of werd geruild tegen goederen bij plaatselijke winkeliers. Niet erg gunstig want de boer moest doorgaans genoegen nemen met een minder aantrekkelijke prijs.
Een staatscommissie had al meer dan eens geconstateerd dat deze ruilhandel allesbehalve een stimulans was voor de boeren om de kwaliteit van hun boter te verbeteren. De winkeliers kochten de boter niet om de boter, maar om klanten. Tegen deze willekeur en winkelnering was maar een kruid gewassen, een botermijn. Al van af 1860 bestond de wettelijke mogelijkheid om botermijnen te openen. Deze botermijn kon voor een veel beter inkomen zorgen. De boter werd bij afslag verkocht, 'afgemijnd', omdat degene die als eerste 'mijn!' riep, eigenaar werd van de geveilde partij.
Voorjaar 1964 begint men aan de afbraak van hotel Bellevue, de Botermijn, gemeentehuis en de openbare lagere school en het schoolhuis .
Deze foto is geschonken door J.Diels.
Op 10 april 1881 krijgt de gemeente Cuijk een brief met het verzoek een botermijn op te richten. De schrijvers beargumenteren hun verzoek als volgt: 'in de omgeving van Cuijk zijn al botermijnen waardoor er weinig aanvoer is naar Cuijk, die mijnen leveren ook nog eens boter van slechte kwaliteit. Cuijk kan met een eigen botermijn makkelijk concurreren, het ligt centraal (ook aanvoer van de overkant van de Maas is mogelijk) en heeft goede verbindingen, zoals het spoor'.
De gemeente is gevoelig voor dit verzoek en al in december 1881 staat in een plaatselijke krant het bericht dat er een aanbesteding is gehouden tot het bouwen van een botermijn met veldwachterswoning en brand-spuitplaats aan de Maasstraat. Een ietwat vreemde combinatie, vergelijkbaar met de Stopera in Amsterdam, wellicht ook om geld te besparen. De laagste bieder (f4895,-) mag gaan bouwen en in februari 1883 wordt de mijn geopend. De landbouwvereniging Cuijk richtte in 1892 nog een tweede botermijn op, in het stationskoffiehuis van de heer G. Stax. De landbouwers uit Cuijk e.o. konden dus hun zuivel op twee plaatsen 'ter markt brengen'. In tegenstelling tot de botermijn in Mill, waar de botermakers naar eigen inzicht het verdiende geld konden besteden, waren de verkopers in Cuijk verplicht ‘waren en manufacturen’ te kopen bij de plaatselijke winkeliers, dat waren namelijk de gezamelijke opkopers! De prijzen in Cuijk waren daardoor, net als de hoeveelheid aangevoerde boter, lager dan in Mill. Voor de Cuijkse boeren bleef de situatie dus als voor de oprichting van de botermijn.
Raadhuis Botermijn Pont) ±1938.
Tot de invoering van de 'Boterwet' in 1900, in 1905 nog eens aangescherpt door de vaststelling van het 'Botermerk' ging het economisch voor de wind. In 1903 was er nog een omzet van 85.000 kilogram. Daarna ging het snel bergafwaarts, door de nieuwe wet werd het bijna onmogelijk thuis boter te produceren.
In plaats van zelf boter te maken ging de melk voortaan naar een fabriek, in veel dorpen werden coöperatieve zuivelfabrieken opgericht. In Cuijk St. Maarten (later opgegaan in Campina) en de Lacto (nu Nutricia). Met name St. Maarten was in staat prijswinnende boter en kaas te produceren.
De botermijn in de Maasstraat is verdwenen, evenals het nabijgelegen oude raadhuis. De aanleg van de Maasboulevard maakte een einde aan het pittoreske hoekje aan de Maasstraat.
Voorjaar 1964, gezicht op Cuijk voordat de Boulevard werd aangelegd. De Botermijn links naast gemeentehuis (wit gebouw in het midden).
Deze foto is geschonken door J.Diels.
Wat rest is een naam, een paar foto's en een verborgen verhaal.